18974 |
bekennen |
bekennen:
bekénnə (L328p Heel)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21514 |
bekeuren |
proces maken:
pərsès maakə (L328p Heel)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22677 |
bekkens |
deksels:
deͅksəls (L328p Heel)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21357 |
bekvechten |
stechelen:
stechele (L328p Heel)
|
redetwisten [SGV (1914)]
III-3-1
|
25075 |
belangrijk, van belang |
veel waard:
vèùl wéért (L328p Heel)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21715 |
belasting |
belasting:
bəlàsting (L328p Heel)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33960 |
bellen aan het haam |
bellen:
bɛlǝ (L328p Heel),
kloters:
klōtǝrs (L328p Heel)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
23951 |
belofte |
belofte:
belofte (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloeëke paose (L328p Heel),
beloeëke paosse (L328p Heel),
bloeake Poase (L328p Heel)
|
beloken Paschen [SGV (1914)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21464 |
beloven |
beloven:
belauve (L328p Heel),
belouve (L328p Heel)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|