21808 |
overleggen |
overleggen:
ueəvərlégkə (L328p Heel)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19484 |
overloop |
overloop:
ueëverloup (L328p Heel, ...
L328p Heel),
uuërverlaup (L328p Heel)
|
Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
WLD
mèèlig (L328p Heel)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
30736 |
overschilderen |
deroverher zetten:
dǝryǝvǝrhē̜r zętǝ (L328p Heel)
|
Een laag verf over een andere aanbrengen. [N 67, 77b]
II-9
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klàts (L328p Heel),
rest:
rèst (L328p Heel)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
uuövertuuchtj (L328p Heel)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
uuövertuuge (L328p Heel)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
uuəvərwéég (L328p Heel)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
overdenken:
ueəvərdinkə (L328p Heel)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24340 |
paaien |
paaien:
WLD
paajə (L328p Heel)
|
Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|