e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schei scheien: šęi̯ǝ (Heel) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen schelden: sjelje (Heel), schimpen: sjimpe (Heel) schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)] III-1-4
schelm rekel: rèèkəl (Heel), schelm: sjelm (Heel) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm [DC 11] III-1-4
scheluw krom: kromp (Heel) Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.] II-12
schemeren van de ogen schemeren: t sjemertj michg vèùr d`ouge (Heel) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemering: sjeemering (Heel) schemering [SGV (1914)] III-4-4
schenkel schenkel: sjinkəl (Heel), (wordt gezegd voor been).  sjinkel (Heel) schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
scheren scheren: sjaere (Heel) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp de waarheid zeggen uitschijten: ōētsjīētə (Heel) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scheuken schuren: šūrǝ (Heel) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11