22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sjlīp ūt (L328p Heel),
slie‧p oe‧t (L328p Heel),
sliepuit, sliepuit:
sjliep oet, sjliep oet (L328p Heel),
sliepuit, sliepuit, alle gekken lachen dich uit:
slie‧p oe‧t slie‧p oe‧t alle gekke lachen dich oet! (L328p Heel)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18022 |
slijm |
slijm:
sjlīēm (L328p Heel)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27140 |
slijpen |
slijpen:
šlīpǝ (L328p Heel)
|
Hout met waterproof-schuurpapier bewerken. Zie ook het lemma 'Waterproof-schuurpapier'. [N 67, 70b]
II-9
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
šlīpštęjn (L328p Heel),
zandsteen:
zantjštęjn (L328p Heel)
|
De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.]
II-12
|
20502 |
slikken |
slikken:
sjlikkə (L328p Heel)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
drie maal zeven:
drie maol zeevə (L328p Heel),
goed bij:
goodbiej(e) (L328p Heel),
schlau (du.):
Duits "schlau
slau (w) (L328p Heel),
slim:
sjlum (L328p Heel),
slum (L328p Heel, ...
L328p Heel),
vlot:
flòt (L328p Heel)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || schrander [SGV (1914)] || slim || slim, intelligent || sluw, slim || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31774 |
slingerzaagmachine |
groevenzeeg:
gruvǝzē̜x (L328p Heel),
sleuvenzeeg:
šlø̄vǝzē̜x (L328p Heel),
slingerzeeg:
šleŋǝrzē̜x (L328p Heel)
|
Cirkelzaag waarvan het blad niet haaks op de as bevestigd is. De slingerzaagmachine wordt gebruikt om groeven uit te zagen. Zie ook afb. 22. [N 53, 18; monogr.]
II-12
|
25072 |
slinken, minder worden |
afnemen:
aafnéémə (L328p Heel),
slinken:
sjlinkə (L328p Heel)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
sjlup (L328p Heel)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
34338 |
slobberend geluid maken |
slobberen:
slubǝrǝ (L328p Heel)
|
Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34]
I-12
|