e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sliepuit sliepuit: sjlīp ūt (Heel), slie‧p oe‧t (Heel), sliepuit, sliepuit: sjliep oet, sjliep oet (Heel), sliepuit, sliepuit, alle gekken lachen dich uit: slie‧p oe‧t slie‧p oe‧t alle gekke lachen dich oet! (Heel) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slijm slijm: sjlīēm (Heel) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijpen slijpen: šlīpǝ (Heel) Hout met waterproof-schuurpapier bewerken. Zie ook het lemma 'Waterproof-schuurpapier'. [N 67, 70b] II-9
slijpsteen slijpsteen: šlīpštęjn (Heel), zandsteen: zantjštęjn (Heel) De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.] II-12
slikken slikken: sjlikkə (Heel) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim drie maal zeven: drie maol zeevə (Heel), goed bij: goodbiej(e) (Heel), schlau (du.): Duits "schlau  slau (w) (Heel), slim: sjlum (Heel), slum (Heel, ... ), vlot: flòt (Heel) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || schrander [SGV (1914)] || slim || slim, intelligent || sluw, slim || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slingerzaagmachine groevenzeeg: gruvǝzē̜x (Heel), sleuvenzeeg: šlø̄vǝzē̜x (Heel), slingerzeeg: šleŋǝrzē̜x (Heel) Cirkelzaag waarvan het blad niet haaks op de as bevestigd is. De slingerzaagmachine wordt gebruikt om groeven uit te zagen. Zie ook afb. 22. [N 53, 18; monogr.] II-12
slinken, minder worden afnemen: aafnéémə (Heel), slinken: sjlinkə (Heel) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slip slip: sjlup (Heel) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] III-1-3
slobberend geluid maken slobberen: slubǝrǝ (Heel) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12