20830 |
bier |
bier:
beer (L328p Heel)
|
bier [SGV (1914)]
III-2-3
|
32334 |
biesijzer |
lisijzer:
lēs˱īzǝr (L328p Heel)
|
Een metalen haak of hefboom die wordt gebruikt om een duig naar buiten te wringen wanneer een lek aan de rand van de bodem van het vat hersteld moet worden. Zie ook afb. 231. [N E, 53; A 32, add.; monogr.]
II-12
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (L328p Heel),
bēst (L328p Heel)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
koppen:
kø̜p (L328p Heel)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
aftrekken:
āftrękǝ (L328p Heel)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
33247 |
bietenriek |
krotenriek:
krǫtǝrēk (L328p Heel)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|
30967 |
biezen |
biezen:
bēzǝ (L328p Heel)
|
Fijne lijntjes die als versiering op het hele rijtuig zijn aangebracht. [N 101, 21]
I-13
|
32333 |
biezen of lissen aanbrengen |
biezen:
bēzǝ (L328p Heel)
|
Tijdens het vervaardigen van een vat met behulp van een stopmes biezen of lissen aanbrengen tussen de bodemplanken en tussen kroos en bodem. Wanneer er tijdens het gebruik van de vaten en kuipen lekkages ontstaan tussen kroos en bodem, worden eerst de banden losgeslagen. Vervolgens worden de duigen met behulp van het biesijzer naar buiten gebogen, waarna met het stopmes nieuwe biezen en lissen tussen kroos en bodem kunnen worden aangebracht. Zie ook de lemmata ɛstopmesɛ en ɛbiesijzerɛ.' [N E, 39a]
II-12
|
30664 |
biezentrekpen |
strepentrekpen:
štrēpǝtrękpɛn (L328p Heel)
|
Instrument gevuld met olieverf, waarmee men zeer fijne biezen kan trekken. [N 67, 48a]
II-9
|
34358 |
biggen overzetten |
overzetten:
ȳǝvǝrzętǝ (L328p Heel)
|
Biggen van de ene zeug bij die van een andere zetten. [N 76, 48]
I-12
|