id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33937 | bitstang | gebit: gǝbēt (Heel), stang: štaŋ (Heel) | De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42] I-10 |
18113 | blaar | blaar: blaor (Heel) | Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] III-1-2 |
23574 | blaasbalg van het orgel | blaasbalg: blaosbalg (Heel), blaosbalk (Heel) | De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)] III-3-3 |
18096 | blaasontsteking | kou op de blaas: kaoj òppə blaos (Heel) | Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24469 | blad (alg.) | blad: blaat (Heel) | blad [SGV (1914)] III-4-3 |
32972 | blad, bladeren van een plant | blad: blāt (Heel), blader: blāi̯ǝr (Heel) | Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4 |
24718 | bladerloze boom | kale boom: WLD kalə bōūm (Heel) | Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)] III-4-3 |
30583 | bladgoud | bladgoud: blāt˲gǫwt (Heel) | Tot zeer dunne bladen geperst goud. [N 67, 11a; N 67, 11b; monogr.] II-9 |
24514 | bladrozet van de paardebloem | ganstong: goastem (Heel), - gaostem (Heel), Of: paersbloom gaosteme (Heel), ook: paardestek gaosteme (Heel) | paardebloem || paardebloem, bladrozet van [DC 13 (1945)], [SGV (1914)] III-4-3 |
21835 | bladzijde | blad: bláád (Heel) | ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)] III-3-1 |