21386 |
uithoren |
uithoren:
ōēthuuərə (L328p Heel),
uitvragen:
oetvroage (L328p Heel)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
ōētlégk (L328p Heel)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
ōētlégkə (L328p Heel)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nuueəjə (L328p Heel)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
sjelje (L328p Heel),
uitschelden:
ōētsjèljə (L328p Heel)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
sjlie‧p oe‧t doo‧n (L328p Heel)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
30703 |
uitsoppen |
uitsoppen:
ūtsǫpǝ (L328p Heel)
|
De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c]
II-9
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utšpanǝ (L328p Heel)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling:
oetsjtelling (L328p Heel),
uitstelling van het allerheiligste:
oetsjtelling van het allerheiligste (L328p Heel)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
expositietroon:
expositietroeen (L328p Heel)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|