18925 |
uitstellen |
uitstellen:
ōētsjtèllə (L328p Heel)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
ōētvlucht (L328p Heel)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rskøtǝlǝ (L328p Heel)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustronjtj (L328p Heel),
kustrōnjtj (L328p Heel)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
31792 |
uitzagen |
decouperen:
dēkupērǝ (L328p Heel),
figureren:
figȳrērǝ (L328p Heel),
modelleren:
modɛlērǝ (L328p Heel)
|
Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a]
II-12
|
21387 |
unster |
ponder:
punjer (L328p Heel)
|
unster (balans) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24090 |
ursuline |
ursuline:
ursulin (L328p Heel),
ursulinenzuster:
urselinnezöster (L328p Heel)
|
Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaan (L328p Heel)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22466 |
vaandeldrager |
drapeaudrager:
draapoodrieeger (L328p Heel)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
rind:
renjtj (L328p Heel),
vaars:
ves (L328p Heel),
vē̜s (L328p Heel),
vɛs (L328p Heel)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|