e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vaatdoek schotelsplag: šotəlsplak (Heel), voor ruwe schoonmaak van het vaatwerk  šoͅtəlsplak (Heel) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1
vademen (de/een) naald(e) invamen: ęjn nǭlj envē̜mǝ (Heel), (de/een) naald(e) vamen: dǝ nǭlj vɛ̄mǝ (Heel), door het oog van de/een naald(e) steken: dōr hǝt oax van dǝ nǭlt stē̜kǝ (Heel) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader pap: pap (Heel, ... ), papa: pappa (Heel, ... ), cf. VD s.v. "pappa  pappa (Heel), vader: vader (Heel, ... ) (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] III-2-2
vagebond landloper: lámdjluipər (Heel), schab: cf. eng. "sjabby  sjab (Heel) een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] || zwerver III-1-4
vagevuur vagevuur: vageveur (Heel, ... ) Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)] III-3-3
vagina, geslachtsorgaan van de merrie kling: kleŋ (Heel), lijf: līǝf (Heel) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
valgordijn, rolgordijn valgordijn: valgerdien (Heel) valgordijn [SGV (1914)] III-2-1
vallen vallen: valle (Heel) vallen [SGV (1914)] III-1-2
vals vals: vals (Heel) valsch [SGV (1914)] III-1-4
vals spelen foetelen: fūtələ (Heel) Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2