22332 |
valsspeler |
foetelaar:
fūtəlijər (L328p Heel)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
van den duuvel bezaete (L328p Heel),
vanne duuvel bezete (L328p Heel)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rø̜i̯zǝlǝ (L328p Heel)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
31872 |
vandiktebank |
vandiktebank:
vandektǝbaŋk (L328p Heel)
|
Schaafmachine waarmee hout aan twee kanten tegelijk van dikte geschaafd kan worden. Zie ook het volgende lemma en afb. 54. [N 53, 85c; monogr.]
II-12
|
26250 |
vang |
vang:
vaŋ (L328p Heel)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (L328p Heel)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (L328p Heel),
vàngə (L328p Heel)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (L328p Heel)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34328 |
varken met een doorgezakte rug |
zaalrug:
zālrø̜k (L328p Heel),
zwakke rug:
zwākǝ rø̜k (L328p Heel)
|
[N 76, 19]
I-12
|
34327 |
varken met een te hoge rug |
kromme rug:
kromǝ rø̜k (L328p Heel)
|
[N 76, 18]
I-12
|