34301 |
varken met hangende oren |
nederlands landvarken:
nederlands landvarken (L328p Heel)
|
Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a]
I-12
|
34302 |
varken met staande oren |
york:
jø̜rǝk (L328p Heel)
|
Varken van het ras dat staande oren heeft. [N 76, 1b]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šø̄tǝleŋ (L328p Heel)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34315 |
varken van vier tot acht weken |
speenvarken:
spiǝnvɛrkǝ (L328p Heel)
|
[N 76, 3b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
34362 |
varkens fokken |
fokken:
fǫkǝ (L328p Heel)
|
Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.]
I-12
|
34359 |
varkens houden |
varken(s) houden:
vɛrkǝs hǭi̯ǝ (L328p Heel)
|
Het houden van varkens, in het algemeen gezegd. [N 76, 37a]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
mesten:
mēstǝ (L328p Heel)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34353 |
varkenspest |
varkenspest:
vɛrkǝspɛst (L328p Heel)
|
De klassieke varkenspest. Een zeer gevaarlijke en zeer besmettelijke ziekte die veoorzaakt wordt door een virus dat huid, organen en vooral de tonsillen aantast. [N 76, 56; N 76, 53]
I-12
|
34372 |
varkenssnijder |
castreur:
kastrø̄r (L328p Heel)
|
Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (L328p Heel)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|