24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloea (L328p Heel)
|
vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlun:
vluuö (L328p Heel)
|
vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
vloed:
vloet (L328p Heel)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34365 |
vloeibaar varkensvoer |
slobber:
slobǝr (L328p Heel)
|
[N 76, 38; N 76, 39; monogr.]
I-12
|
21784 |
vloek |
vloek:
vlook (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel),
vlōōk (L328p Heel)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vlooke (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel),
vlōōkə (L328p Heel)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)], [SGV (1914)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vleukske (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (L328p Heel)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
19277 |
vlug |
hel:
hel (L328p Heel),
vlot:
vlot (L328p Heel)
|
vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
17937 |
vlug lopen |
vegen:
vaege (L328p Heel)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|