| 25201 |
volle maan |
volmaan:
vol maon (L328p Heel)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (L328p Heel)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 20313 |
volwassen, volgroeid |
droog achter de oren:
druueəg achtər də oeorə (L328p Heel),
volwassen:
voolwássə (L328p Heel)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 26529 |
vonderbalk, pasbrug |
vlonder:
vlonder (L328p Heel)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
| 20174 |
voogd |
voogd:
voocht (L328p Heel),
vòògd (L328p Heel)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 18963 |
voor de gek houden |
kloten:
kloeëte (L328p Heel),
verneuken:
vərnèùkə (L328p Heel)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] || voor de gek houden
III-1-4
|
| 23724 |
voorbidden |
voorbeden:
vø͂ͅr bɛ̄jə (L328p Heel),
vø͂ͅrbɛ̄jə (L328p Heel)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 31942 |
voorboren |
voorboren:
vø̜̄rbūǝrǝ (L328p Heel)
|
Met een dun boortje een gaatje boren, ten einde een geleiding te verkrijgen voor een dikkere boor of om te voorkomen dat het hout gaat splijten bij het spijkeren of schroeven. [N 53, 180b]
II-12
|
| 24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
waad:
wāāj (L328p Heel),
wáái (L328p Heel)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
voorgeborchte (L328p Heel),
väörgeborgte (L328p Heel)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|