28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝ (L328p Heel)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zweite (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiege (L328p Heel)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
26002 |
zwijmelen |
schrankelen:
šraŋkǝlǝ (L328p Heel),
schravelen:
šrāvǝlǝ (L328p Heel)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
19301 |
zwoegen |
krozen:
kraoze (L328p Heel),
moren:
maorə (L328p Heel),
poejakken:
poejakke (L328p Heel),
poken:
poeake (L328p Heel),
poeëke (L328p Heel),
schroeven:
sjroeve (L328p Heel, ...
L328p Heel),
schuften (du.):
mar. zie Duits "schuften
sjoefte (L328p Heel),
werken wie een paard:
wirke wie ein peard (L328p Heel),
wolven:
wolve (L328p Heel),
zich anstrengen (du.):
zich aansjtrèngə (L328p Heel)
|
hard werken || hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || hard werken, buffelen || ploeteren, hard werken || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zjwaard (L328p Heel),
zjwaars (L328p Heel),
zjwaas (L328p Heel),
zwaa:rd (L328p Heel),
zwaart (L328p Heel)
|
zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|