e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

Gevonden: 4616
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder-onderwijzer broeder: broeder (Heel), frater (lat.): frater (Heel) Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)] III-3-3
broederschap broederschap: broodersjap (Heel) broederschap [SGV (1914)] III-3-3
broederschap van de heilige kindsheid heilige kindsheid: heilige kindsheid (Heel), kindsheid: kindsheid (Heel) De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)] III-3-3
broedziek broedziek: brø̄tsēk (Heel) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broeibak broeibak: breujbak (Heel) [SGV (1914)] I-7
broek: algemeen boks: boks (Heel), bōks (Heel), bŏks (Heel), doe lupst auch altied met ein aafgezaktje boks (Heel), hae heel zien boks op met eine laere laote (Heel) broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekkettingen kettingen van de achterhaam: kettingen van de achterhaam (Heel) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekland, moeras moeras: moeras (Heel), moeràs (Heel) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broer broer: broor (Heel, ... ), met accent ó op de o  brōr (Heel) broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
brokkelhoef brokkelige voet: (mv)  brǫkǝlegǝ vø̄t (Heel) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9