23228 |
broeder-onderwijzer |
broeder:
broeder (L328p Heel),
frater (lat.):
frater (L328p Heel)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23317 |
broederschap |
broederschap:
broodersjap (L328p Heel)
|
broederschap [SGV (1914)]
III-3-3
|
24115 |
broederschap van de heilige kindsheid |
heilige kindsheid:
heilige kindsheid (L328p Heel),
kindsheid:
kindsheid (L328p Heel)
|
De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34503 |
broedziek |
broedziek:
brø̄tsēk (L328p Heel)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
breujbak (L328p Heel)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L328p Heel),
bōks (L328p Heel),
bŏks (L328p Heel),
doe lupst auch altied met ein aafgezaktje boks (L328p Heel),
hae heel zien boks op met eine laere laote (L328p Heel)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
kettingen van de achterhaam:
kettingen van de achterhaam (L328p Heel)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (L328p Heel),
moeràs (L328p Heel)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel),
met accent ó op de o
brōr (L328p Heel)
|
broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
brokkelige voet:
(mv)
brǫkǝlegǝ vø̄t (L328p Heel)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|