22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dĕnnenoalj (L328p Heel)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
stronk:
WLD
sjtroonk (L328p Heel)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deissəmə (L328p Heel)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
deugd (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23954 |
deugdzaam |
deugdzaam:
deugdzaam (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
batraaf:
cf. Weijnen p. 10 s.v. "batraof"= straatvlegel ; tweede deel v.h. woord is onverklaard; eerste deel van limb. batte (fr. battre?)
batraaf (L328p Heel),
batteraaf (L328p Heel),
deugniet:
deugneet (L328p Heel, ...
L328p Heel),
nutterd:
nötterd (L328p Heel),
onnut:
ónnöt (L328p Heel),
rekel:
raekel (L328p Heel),
schalenveger:
sjalevaeger (L328p Heel),
smous:
smoûs (L328p Heel),
stouterik:
sjtoutərik (L328p Heel),
strop:
ströb (L328p Heel),
vuilik:
voelik (L328p Heel)
|
deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || jongen vol streken || kwajongen, deugniet || ondeugd || rekel, deugniet || vlegel
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dø̜̄r (L328p Heel)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
31810 |
deurschaafbok |
deurklem:
dø̜̄rklɛm (L328p Heel)
|
Houten of metalen steun waarin grote, vlakke werkstukken zoals deuren, rechtop kunnen worden gezet, zodat ook de smalle zijden ervan bewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 30. [N 53, 213]
II-12
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
deurwaardr (L328p Heel)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diejabool (L328p Heel)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|