19445 |
achteruit |
terug:
trȳk (L328p Heel)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
teruglopen:
trökloupə (L328p Heel)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (L328p Heel),
slaan:
šlǭn (L328p Heel)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
bred:
bręt (L328p Heel),
schootbred:
šōt˱bręt (L328p Heel)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
achterwerk:
achterwerk (L328p Heel),
bodem:
Plat.
boom (L328p Heel),
vot:
vot (L328p Heel),
Plat.
vot (L328p Heel)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
áchterrāād (L328p Heel)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
acoliet (L328p Heel),
akeliet (L328p Heel)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17630 |
adamsappel |
keelknop:
kaelknoep (L328p Heel)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24438 |
adder |
adder:
WLD
addər (L328p Heel),
vergiftige slang:
vergiftige slang (L328p Heel)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] || nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
oam (L328p Heel)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|