17629 |
nek |
nek:
nek (Q105p Heer)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
nŭmme (Q105p Heer),
pakken:
pākke (Q105p Heer)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
24215 |
nest |
nest:
nis (Q105p Heer),
niste (Q105p Heer)
|
nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
worp:
Endepols
worp (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34521 |
nestei |
nestei:
nezē̜i̯ (Q105p Heer)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
bouwe (Q105p Heer)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
vluk (Q105p Heer, ...
Q105p Heer)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17608 |
neus |
neus:
naas (Q105p Heer),
neus (Q105p Heer)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
25172 |
nieuwe maan |
jong licht:
jònk leeg (Q105p Heer),
nieuwe maan:
neuj maon (Q105p Heer)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)] || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nuits (Q105p Heer)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|