e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rentmeester rentmeester: rinkmeister (Heer) rentmeester [SGV (1914)] III-3-1
reseda rose dgypte (fr.): Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal  roozjezjiep (Heer) [SGV (1914)] I-7
restant vissen fuik: fōēk (Heer), net: nèt (Heer), snoek: schnook (Heer), snoek (mv.): schneuk (Heer) fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)] III-4-2
restant vogels duiker: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  duker (Heer), duikertje: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  dukerke (Heer), krakerd: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  krakerd (Heer), kroonkop: krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  kroenkop (Heer), vliegen: vleege (Heer) brilduiker [N 83 (1981)] || krakeend [N 83 (1981)] || krooneend [N 83 (1981)] || vliegen [SGV (1914)] || witoogeend [N 83 (1981)] III-4-1
restant zoogdieren das: das (Heer, ... ), dasse (Heer), wild: wild (Heer) das [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || wild [SGV (1914)] III-4-2
reuzel, bladvet reuzel: reuzel (Heer) reuzel [SGV (1914)] III-2-3
rib rib: rŭb (Heer) rib [SGV (1914)] III-1-1
riek, mestriek riek: rēk (Heer) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riet riet: reet (Heer) riet [SGV (1914)] III-4-3
rietvoorn kruidruts: Endepols  kroetruts (Heer) Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)] III-4-2