22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
rinkschteke (Q105p Heer)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
21214 |
riool |
riool:
riool (Q105p Heer)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (Q105p Heer)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24317 |
riviergrondel |
geuvie:
Endepols
govie (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18058 |
rochelen |
reutelen:
rotele (Q105p Heer)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
wiemelen:
wīēmel (Q105p Heer)
|
aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (Q105p Heer)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
joechelen:
juxǝlǝ (Q105p Heer)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met:
mɛt (Q105p Heer)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|