17901 |
stoten |
stoten:
schtoete (Q105p Heer)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20534 |
stoven |
stoven:
schtoave (Q105p Heer)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19538 |
straatbezem |
keerborstel:
lang
kèrbeursjtəl (Q105p Heer)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20301 |
straf geven |
straf geven:
schtroaf geeve (Q105p Heer),
straffen:
schtroave (Q105p Heer)
|
straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)]
III-2-2
|
34263 |
stremsel |
leb:
lęp (Q105p Heer)
|
Het zuur dat bij de melk wordt gevoegd om het te laten stollen. [A 7, 26; N 3E (II]
I-11
|
18776 |
streng |
strang:
štraŋk (Q105p Heer)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
19083 |
streng (bn.) |
strang:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
schtrang (Q105p Heer)
|
streng (bijv. nw.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
strang:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
schtrank (gare) (Q105p Heer)
|
streng (garen) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22085 |
stro |
struu:
štrȳ (Q105p Heer)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
schlie tan (Q105p Heer)
|
sleeuwe tanden [SGV (1914)]
III-2-3
|