33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q105p Heer)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vstəloͅ.vənt (Q105p Heer),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
vasteloavend (Q105p Heer)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vasteldag:
vĕsteldāāg (Q105p Heer)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
vaste (Q105p Heer)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛxtə (Q105p Heer)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
bistǝ (Q105p Heer)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
24944 |
veenlaag |
veen:
veen (Q105p Heer)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24262 |
veer |
veer:
veer (Q105p Heer)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
veer (Q105p Heer)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19431 |
vegen, keren |
vegen:
vêge (Q105p Heer)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|