25207 |
wind (alg.) |
wind:
wind (Q105p Heer)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
24434 |
winde |
winde:
Endepols
win (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de winde: een voornachtige vis met gedrongen lichaam, zijdelings sterk samengedrukt, de mondopening is enigszins omhooggericht, de staartvin is diep ingesneden. De rug is donkergroen-blauw, de flanken en buik zilverwit en borst-, buik- en aars [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
winderig (Q105p Heer, ...
Q105p Heer)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
stil (weer):
stil (Q105p Heer),
windstilte:
windstèlte (Q105p Heer)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q105p Heer),
winkelhoak (Q105p Heer)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wǫrtǝlǝ (Q105p Heer)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
19306 |
wispelturig |
kwispelig:
kwispeltig (Q105p Heer),
wispelturig:
wispelturig (Q105p Heer)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
kwakkellucht:
kwakkelloch (Q105p Heer),
regenlucht:
regenloch (Q105p Heer),
t weer staat te luimen]:
⁄t wēīr is nēēt te vertrouwə (Q105p Heer)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikschtart (Q105p Heer)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|