20788 |
braden |
braden:
broaje (Q105p Heer)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
kŏtse (Q105p Heer)
|
kotsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
de ka͂chel bra͂nt (Q105p Heer),
de schtoof bra͂nt (Q105p Heer)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
bek:
bĕk (Q105p Heer)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brandhout (Q105p Heer),
branthoͅu̯t (Q105p Heer),
vinkelhout:
funkelhout (Q105p Heer),
vonkelhout:
føŋkəlhoͅu̯t (Q105p Heer)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)]
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
netel:
nītǝl (Q105p Heer)
|
Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5
|
24306 |
brasem |
brasem:
Endepols
briesem (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33692 |
brede landweg |
allee:
alęi̯ (Q105p Heer)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
18786 |
breien |
strikken:
schtrikke (Q105p Heer)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
24475 |
brem |
geelster:
gilster (Q105p Heer)
|
brem [SGV (1914)]
III-4-3
|