18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
koedschprêker (Q105p Heer)
|
kwaadspreker [SGV (1914)]
III-1-4
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
kwab:
Endepols
kwab (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
Endepols
kwake (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwattel (Q105p Heer)
|
kwartel [SGV (1914)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
kwertsje (Q105p Heer),
willempje:
wüllemke (Q105p Heer)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)] || kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)]
III-3-1
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwêpêr (Q105p Heer),
kwɛpər (Q105p Heer)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
plagen:
ploage (Q105p Heer),
toeken:
tōēke (Q105p Heer)
|
kwellen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (Q105p Heer),
Endepols
kwispele (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
laog (Q105p Heer),
loag (Q105p Heer)
|
laag (znw.) [SGV (1914)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (Q105p Heer)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|