e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

Gevonden: 1801
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laster laster: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  laster (Heer) laster [SGV (1914)] III-1-4
lastig (werken) lastig: lĕstig (Heer) lastig [SGV (1914)] III-1-4
laten laten: loate (Heer) laten [SGV (1914)] III-1-2
lauw weer lauw (weer): law (Heer), lui (weer): lui (Heer) loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)] III-4-4
lawaai maken behei maken: bekĕj make (Heer), lawaai maken: lawĕj make (Heer), leven maken: leve make (Heer), spektakel maken: schpĕktakele make (Heer) lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4
lawaai, herrie behei: bekĕj (Heer), lawaai: lawĕj (Heer), leven: leve (Heer), spektakel: schpĕktakel (Heer) lawaai [SGV (1914)] III-4-4
leegloper leegloper: lêgluiper (Heer) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier looier: lujǝr (Heer), lȳr (Heer) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lę̄js (Heer) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lief (Heer), lieuw (Heer) leeuw [SGV (1914)] III-3-2