24331 |
meikever |
meikever:
mēīkever (Q105p Heer),
molenaar:
Endepols
meuleneer (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
mêdsche (Q105p Heer)
|
meisje [SGV (1914)]
III-2-2
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (Q105p Heer),
męlǝk (Q105p Heer)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zęi̯ǝ (Q105p Heer)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛ.ləkbu.ər (Q105p Heer)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
19514 |
melkkannetje |
melkkannetje:
melləkkennəkə (Q105p Heer)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoeltje:
mɛlkstø̄lkǝ (Q105p Heer)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24212 |
merel |
melder:
meelder (Q105p Heer)
|
merel [SGV (1914)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
mĕrk (Q105p Heer)
|
merg [SGV (1914)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (Q105p Heer)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|