e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deputaatkolen deputaatkolen: depytātkǭlǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), depǝtātkǭǝlǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Het in natura uitgekeerde deel van de bezoldiging van een mijnwerker. Volgens verschillende invullers uit Q 121 bestondende "deputaatkolen" of "arbeiterkolen" meestal uit schachtkool, wat inhield dat het grote brokken kool waren gemengd met gruis en/of stof. De brokken werden stukgeslagen, gezeefd en gesorteerd en van het gruis werd "gedeks" gemaakt, een mengsel van gruis en leem ter afdekking van kachel of fornuis voor de nacht. De "beambtekolen" daarentegen waren meestal antraciet, in diverse dikten gezeefd, zonder gruis. De respondent uit Q 21 merkt over dedeputaatkolen verder nog op dat de toegekende hoeveelheid varieerde al naar gelang iemand kostwinnaar, medekostwinnaar of alleenstaande was. Wat betreft het woordtype "kolenbon", dit was in feite de bon waarmee de mijnwerker een bepaalde hoeveelheid deputaatkolen in ontvangst kon nemen. Toch is dit woordtype in dit lemma opgenomen omdat uit de opmerkingen van verschillende zegslieden (Q 21, Q 121, Q 121b) blijkt dat de term ook voor de toegekende hoeveelheid kolen zelf werd gebruikt. Zo merkt de invuller uit Q 21 voor de mijn Maurits op dat de mijnwerkers daar onder elkaar nooit over "deputaatkolen", maar altijd over de "kolenbon" spraken en de zegsman uit Q 121b schrijft dat, omdat de verstrekking op de mijn Willem-Sophia plaats vond in de vorm van bonnen, het in natura uitgekeerde gedeelte van het loon de kolenbon(nen) werd genoemd. [N 95A, 5; monogr.] II-5
desemen aanzetten: áázette (Heerlen), desemen: deesəmə (Heerlen) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
deugen deugen: doge (Heerlen), dooge (Heerlen) deugen III-1-4
deugniet batraaf: batteraaf (Heerlen), bátrààf (Heerlen), deugeniet: dûûgəneet (Heerlen), dügeneet (Heerlen), lummel: lūmməl (Heerlen), ondeugd: ondeug (Heerlen), óndeuch (Heerlen), rekel: rêêkəl (Heerlen), rotzak: ròtzàk (Heerlen), stinkerd: sjtīnkərt (Heerlen), verrekkeling: vrékkəling (Heerlen), vlegel: vlègəl (Heerlen) deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deuk in een hoed bluts: blutsch (Heerlen), deuk: deuk (Heerlen) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3
deur deur: dy(3)̄r (Heerlen), dȳr (Heerlen), dø&#x0304ər (Heerlen), Verklw. duurke  duur (Heerlen), klings: bargoens  klings (Heerlen) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur II-9, III-2-1
deurklopper deurklopper: Verklw. duurklöpperke  duurklópper (Heerlen) deurklopper III-2-1
deurwaarder deurwaarder: dûûrwààrdər (Heerlen) de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] III-3-1
diabolo diabolo: dījābōl (Heerlen) Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)] III-3-2
diarree dunne, de -: dunnə (Heerlen), schijt: sjīēt (Heerlen), slinger: sjlingər (Heerlen) Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] III-1-2