e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dovenetel (alg.) dovenetel: doove niejetiel (Heerlen) dovenetel [ZND 01 (1922)] III-4-3
dovenetel (algemeen) doofnetel: dōfnītǝl (Heerlen), dōfnīǝtǝl (Heerlen), dovenetel: dōvǝniǝtǝl (Heerlen), zoete netel: zø̄tǝ niǝtǝl (Heerlen) Lamium L. Dit plantengeslacht, dat van 10 to 60 cm hoog kan worden, lijkt nogal op de brandnetel met dezelfde soort grofgezaagde bladeren, die overigens géén brandend gevoel veroorzaken, en ook met in bosjes tegen de stengel groeiende bloemen. Deze bloemen zijn evenwel veel groter, gekleurd en lipvormig. Verschillende soorten van dit onkruid komen vrij algemeen voor en worden in de praktijk amper van elkaar onderscheiden. De bekendste zijn wel de witte en de paarse dovenetel die hieronder in een apart lemma worden behandeld. In dit lemma staan de algemene benamingen bijeen. [N 37, 16a; A 60A, 75; L 1, a-m; L 1u, 39; L B2, 334a; L 15, 3; S 7; monogr.] I-5
draad draad: droad (Heerlen), drǭt (Heerlen), rank: rank (Heerlen), reng (Heerlen, ... ), renge (Heerlen), vaam: vām (Heerlen) de draden of randen van peulvruchten [N Q (1966)] || hoe noemt men één zon draad (van peulvrucht) [N Q (1966)] || Samenhangend geheel van ineengedraaide vezels (van vlas, hennep, katoen, zijde of andere stof) tot een aanmerkelijke lengte dun uitgesponnen. Bij de antwoorden op de vraag naar draad of draad garen in de enquête van Schrijnen - Van Ginneken - Verbeeten (S) leest men nogal eens de opmerking dat ø̄draadø̄ ook van ijzer kan zijn, terwijl een ø̄draad garenø̄ vaam wordt genoemd. Daarom kunnen draad en vaam in eenzelfde plaats genoemd worden voor het begrip ø̄draadø̄. Het is ook duidelijk dat het algemeen Nederlandse draad het oudere vadem gaat verdringen. [N 62, 55b; N 62, 55a; L 1a-m; L 1u, 40; L 8, 29; L 17, 4; L A2, 304; L B1, 69; L B1, 76; Gi 1.IV, 26; Wi 5; S 27; monogr.] II-7, III-2-3
draadglas draadglas: drǫat˲glas (Heerlen) Uitgewalste glazen plaat met een inlage van ijzergaas. Draadglas wordt gebruikt voor lichtdoorlatende vloeren, maar ook in ramen als beveiliging tegen brand en inbraak. [N 67, 89o] II-9
draadnagel draadstift: drǫatštef (Heerlen) Metalen spijker die op machinale wijze is vervaardigd van hard getrokken ijzerdraad of geelkoper. Draadnagels kunnen van een platte of een verloren kop zijn voorzien. Zie ook afb. 146. Draadnagels worden onderscheiden door nummers die in breukvorm op de verpakking zijn aangebracht, bijvoorbeeld 36/9 of 48/6. De teller van de breuk geeft de lengte van de nagel aan, de noemer het volgnummer van de stiftdikte. Zie ook het volgende lemma. [N 54, 12b; monogr.] II-12
draadsnijolie, boorolie boorolig: bōrǫǝlex (Heerlen) De olie die bij het draadsnijden, draad tappen en boren gebruikt wordt om te koelen en te smeren. Volgens de invuller uit Q 5 werd deze olie normaal met water aangelengd en hij werd daarom dan ook wel oplosolie genoemd. Smout was volgens de invuller uit P 219 vuile olie (vǝl ǫwlǝ) die moest verhinderen dat de moeren heet liepen, waarschijnlijk bij het snijden en tappen van draad. [N 33, 307] II-11
draagbalken brakken: brakǝ (Heerlen) De twee balken waarop de zijkanten van de bak van de slagkar rusten. Bij de hoogkar vormen de berries deze draagbalken, vandaar dat ze bij dit type kar geen aparte benaming krijgen. Bij de slagkar zijn de berries aan de draagbalken bevestigd door middel van een berriespil, waardoor de bak kan kippen, terwijl de berries horizontaal blijven. Zie ook het lemma berriespil. Het woordtype brak kan zowel "dragbalk" als ook "karbak" betekenen; zie ook het lemma bak. [N 17, 17; N G, 56a; JG 1d] I-13
draagriem karhelp: karhęlp (Heerlen), zadelhelp: zālhɛlp (Heerlen) Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70] I-10
draagrol bandrol: bantrǫl (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), lei(d)rol: lęjrǫl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), looprol: lǫwprǫl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Draagrol van een transportband. De opgaven "middenrol" en "zijrol" (Q 121) duiden de twee verschillende rollen aan die bij een trogvormige bandtransporteur gebruikt worden. [N 95, 641; N 95, 643; monogr.] II-5
draaien draaien: driejene (Heerlen), drieë(ne) (Heerlen), dríənə (Heerlen), keren: kîerə (Heerlen), #NAME?  keere (Heerlen), kiere (Heerlen), zwenken: sjwénkə (Heerlen) draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)] III-1-2