e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duim duim: doem (Heerlen, ... ), geheng: gǝheŋ (Heerlen), gǝhęŋ (Heerlen), tordel: tyleŋ (Heerlen), tȳrleŋ (Heerlen) duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9, III-1-1
duim, maat van 2,5 cm duim: dōēṃ (Heerlen), dŏĕm (Heerlen) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4
duimeling duimeling: duumeling (Heerlen) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duin zandknobbel: inne zank-knoebel (Heerlen), zāntknŏĕbbəl (Heerlen) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duits duits: Dütsch (Heerlen) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duivenhok duifhuis: dufǝs (Heerlen), duivenkot: dūvǝkǫt (Heerlen), duivenslag: doeveschlag (Heerlen), duvǝšlāx (Heerlen), duives: doeffes (Heerlen), doeves (Heerlen), 2. Zie ook: til.  doefes (Heerlen), Voor doefhoes. Vgl. bakkes, klokkes, pannes.  doefes (Heerlen), spijker: špikǝr (Heerlen), til: Zie ook: doefes.  til (Heerlen) (duiven)til [SGV (1914)] || 1. Duivenhok; 2. Til. || Duivenhok. || Duiventil. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] || Til. I-6, III-3-2
duivenklok duivenklok: doeveklok (Heerlen) Duivenklok. III-3-2
duivenmelker duivenmelker: doevemelker (Heerlen), Zie ook: doevepiet.  doevemilker (Heerlen), duivenpiet: Zie ook: doevemilker.  doevepiet (Heerlen) Duivenhouder. || Duivenmelker. III-3-2
duivenslag duivenslag: doevesjlaag (Heerlen) Duiventil. III-3-2
duivin, vrouwelijke duif zij: zeej (Heerlen), zééj (Heerlen), wel vrouwtje (JK)  zeej (Heerlen) duif || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1