e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluimen uitspuwen fluimen: fluume (Heerlen), uitwerpen: oetwerpe (Heerlen) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fluisteren: fluustere (Heerlen), wiezelen: fluisteren  wieschele (Heerlen) fluisteren [DC 16 (1948)] || lispelen [SGV (1914)] III-3-1
fluitketel fluitketel: fleutkäetel (Heerlen) waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1
fluweel, velours sameet: zamɛt (Heerlen), velours: flūr (Heerlen), vlūr (Heerlen) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.): (bn).  floer (Heerlen) velours III-1-3
fokmerrie lege meer: lęǝx mē̜r (Heerlen) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fonkelen, flonkeren flonkeren: flónkərə (Heerlen), fonkelen: fónkələ (Heerlen) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fooi drinkgeld: drīnkgèèlt (Heerlen), gift: gif (Heerlen) de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] III-3-1
framboos flamboos: flambooes (Heerlen), zie frambo$s. mv.; verkl.w.: flambo$ze; flambeuske  flamboøͅs (Heerlen), framboos: framboe:us* (Heerlen), frambooes (Heerlen), framboos (Heerlen), verfranst uit braambes; zie flamblo$s  framboøͅs (Heerlen) [DC 13 (1945)]framboos I-7
franje franje: franje (Heerlen), franjǝ (Heerlen), franjel: franjel (Heerlen, ... ), franjele (Heerlen), franjǝl (Heerlen), (mv)  franjǝlǝ (Heerlen) franje [SGV (1914)] || Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.] II-7, III-1-3