e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
galerij baan: bān (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), galerij: galerij (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]), galǝrej (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Mijngang in de kool of het gesteente, nagenoeg volgens de strekking van de koollaag. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat een galerij evenwijdig aan de laag of door de laag werd gedreven. Een evenwijdig aan de laag gedreven gang, een steengalerij, kon dienst doen als watergalerij. Galerijen in de laag konden zowel "toevoergalerij" als "afvoergalerij" zijn. Soms was een "afvoergalerij" later de "toevoergalerij" voor een andere pijler in diezelfde laag, terwijl het omgekeerde ook kon voorkomen. [N 95, 372; N 95, 383; monogr.; Vwo 69; Vwo 332; Vwo 845] II-5
galgenaas beest: bîes (Heerlen), schindaas (du.): 1. z.o. batteraaf, sjelm  sjinaos (Heerlen), scheldwoord  schinoas (Heerlen), smeerlap: sjmîerlàp (Heerlen), strop: sjtróp (Heerlen) 1. deugniet, 2. vlegel || de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || galgenaas [SGV (1914)] III-3-1
galopperen (op de, een) drieslag (lopen): drēi̯šlāx (Heerlen), galopperen: galǝpērǝ (Heerlen) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
gang corridor: in hogere kringen  koͅrədoͅr (Heerlen), ere: ēərə (Heerlen, ... ), gang: gaŋk (Heerlen, ... ), (mv: gäng).  gank (Heerlen), Verklw. genksjke  gank (Heerlen) gang [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || voorportaal, gang III-2-1
gang, maat 2 emmers water gang (water): inne gank water (Heerlen), (vloeistof).  gánk (Heerlen) de maat die een inhoud aangeeft van twee emmers water [gang] [N 91 (1982)] || twee emmers water III-4-4
gans gans: gǫǝs (Heerlen), gǭs (Heerlen) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gansrijden de gans rijden: Sub goas. Zie martelgoas [pag. 42: het oogstfeest].  de goas rieje (Heerlen) Een verouderd gebruik: op een vlak liggend ronddraaiend wagenrad gezeten, een gans de kop afrukken. III-3-2
garen garen: gārǝ (Heerlen) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7
garenklosje, garenpijpje klosje garen: klø̜skǝ gārǝ (Heerlen), pijpje zijde: pipkǝ zi-j (Heerlen) Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.] II-7
garnaal garnaal: garnaal (Heerlen), Verklw. garneëlke  garnaal (Heerlen) garnaal || garnaal, enkelv. [DC 18 (1950)] III-2-3