e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hek, poortje gaardenpoortje: gadepöatje (Heerlen), vauweren: (staketul).  vouwere (Heerlen), veken: veëke (Heerlen), (schtanketsel).  väke (Heerlen) hek [SGV (1914)] || tuinpoortje III-2-1
heksenvlechten heksenvlechten: hɛksǝvlɛxtǝ (Heerlen) Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.] I-9
helling stijgende baan: štīgǝndǝ bān (Heerlen  [(Emma)]   [Zwartberg, Eisden]) Hellende mijngang, vaak voor mechanisch vervoer. Het woordtype "grâle" wordt in de mijn van Beringen gebruikt voor een hellende gang die gaat van een grote dwarsgang naar een pijler die lager ligt. [N 95, 517; monogr.; N 95, add.; Vwo 344; Vwo 367] II-5
helling van een koollaag het invallen: ǝt envalǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]), het stijgen: ǝt štīgǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), het vallen van de kolenlaag: ǝt valǝ van dǝ kpǭǝlǝloǝx (Heerlen  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De hoek die een koollaag maakt met het horizontale vlak. Deze hoek, de hellingshoek, kan 0 tot 90 graden bedragen. Naar gelang de hellingshoek onderscheidt men vlak liggende, halfsteile en steile lagen. Het overgrote deel der koollagen in Zuid-Limburg (Ned.) ligt onder een flauwe helling. Soms komen daar halfsteile en steile hellingen voor (Driessen, pag. 8). [N 95, 519; monogr.] II-5
helpen helpen: helpe (Heerlen) helpen III-1-4
hemd hemd: hęmǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]), hɛ̄mǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Zwartberg, Waterschei]), kuilhemd: kulhɛ̄mǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.] II-5
hemel hemel: hi:məl (Heerlen), hiemel (Heerlen) hemel [RND], [SGV (1914)] III-3-3
hemelsleutel jansesbloem: janssesblom (Heerlen) St.-Jansbloem III-4-3
hen met kuikens kloek: kluk (Heerlen), klok: klōk (Heerlen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hen zonder staart bolaars: bolāš (Heerlen), bolvot: bolvot (Heerlen) [N 19, 62b; monogr.] I-12