17540 |
lichaam |
corpus (lat.):
dr korpus (Q113p Heerlen),
korpes (Q113p Heerlen),
lichaam:
t lichaam (Q113p Heerlen),
lijf:
lieef (Q113p Heerlen),
lieëf (Q113p Heerlen),
lîêf (Q113p Heerlen),
t lief (Q113p Heerlen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || lichaam [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
kracht:
krach (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
macht:
maach (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
mach (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
leejwater (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
lejwater (Q113p Heerlen)
|
leewater [SGV (1914)] || lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26538 |
lichtboom |
lichtboom:
lex˱bōm (Q113p Heerlen)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zavelgrond:
zāvǝlgrōŋk (Q113p Heerlen)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
nevelig:
nieevelig (Q113p Heerlen)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
demi (fr.):
demi (Q113p Heerlen)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
gauw opgebracht:
lichtgeraakt
gauw opgebrach (Q113p Heerlen),
kregelig:
kreegəlich (Q113p Heerlen),
kreutelig:
kröttelig (Q113p Heerlen),
kreutsel:
kruesjpel (Q113p Heerlen),
kreutseltig:
krüschpeltig (Q113p Heerlen),
overgevoelig
krüschpeltig (Q113p Heerlen),
kruidje-roer-mich-niet aan:
krüdje-reur-mich-neet-aa (Q113p Heerlen),
neutelig:
nütelig (Q113p Heerlen)
|
kitteloorig, lichtgeraakt || kregel [SGV (1914)] || lichtgeraakt [SGV (1914)] || spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
lichtkoord:
lexkoat (Q113p Heerlen),
lichtreep:
lexrēp (Q113p Heerlen)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
armen en benen:
erm en béé (Q113p Heerlen),
lidmaat, ledematen:
t litmaat, lejmate (Q113p Heerlen)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|