e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nachtkastje nachtkastje: naxkɛskə (Heerlen) nachtkastje III-2-1
nachtkleren nachtkleren: nachkleejer (Heerlen) nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)] III-1-3
nachtpak hansop: Van Dale: hansop, 2) wijd kledingstuk, gelijkende op de kleding der hansworsten, soort van overall, m.n. als nachtgewaad voor kinderen. vgl. WNT hanssop -hansop. 4) Bij overdracht. Naam voor een kleedingstuk (als nachtgewaad voor kinderen nog in gebruik), gelijkende op het gewaad van den hanssop, en bestaande uit lijf en broek met lange pijpen aan één stuk.  hansop (Heerlen) nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)] III-1-3
nachtvlinder nachtuiltje: naguulkje (Heerlen) nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)] III-4-2
nachtzwaluw geitenmelker: geetemilker (Heerlen, ... ) nachtzwaluw || nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
nadeel nadeel: noadeel (Heerlen, ... ), nòədeel (Heerlen), scha: sjàà (Heerlen) het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)] III-1-4
nageboorte nageboorte: noageboorte (Heerlen) menselijke nageboorte [N 10C (zj)] III-2-2
nageboorte van de koe bed: bɛt (Heerlen) [N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.] I-11
nageboorte van het paard bed: bęt (Heerlen) Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55] I-9
nagel nagel: nagel (Heerlen, ... ) nagel [DC 01 (1931)] III-1-1