19796 |
nachtkastje |
nachtkastje:
naxkɛskə (Q113p Heerlen)
|
nachtkastje
III-2-1
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nachkleejer (Q113p Heerlen)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18660 |
nachtpak |
hansop:
Van Dale: hansop, 2) wijd kledingstuk, gelijkende op de kleding der hansworsten, soort van overall, m.n. als nachtgewaad voor kinderen. vgl. WNT hanssop -hansop. 4) Bij overdracht. Naam voor een kleedingstuk (als nachtgewaad voor kinderen nog in gebruik), gelijkende op het gewaad van den hanssop, en bestaande uit lijf en broek met lange pijpen aan één stuk.
hansop (Q113p Heerlen)
|
nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24394 |
nachtvlinder |
nachtuiltje:
naguulkje (Q113p Heerlen)
|
nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
geetemilker (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
nachtzwaluw || nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
nòədeel (Q113p Heerlen),
scha:
sjàà (Q113p Heerlen)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
noageboorte (Q113p Heerlen)
|
menselijke nageboorte [N 10C (zj)]
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bɛt (Q113p Heerlen)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
bed:
bęt (Q113p Heerlen)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|