e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neet, luizenei neet: afwijkend van Veldeke  nieët (Heerlen), neetnagel: nietnagel (Heerlen) neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negblokken sluitstenen: šlūtšteŋ (Heerlen) Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a] II-9
negenoog karfunkel (du.): karbonkel (Heerlen, ... ), karfonkel (Heerlen, ... ), negenoog: nûûgə-ooch (Heerlen), zevenoog: (zevenoog) (Heerlen) negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] || steenpuist [SGV (1914)] III-1-2
nek nek: nak (Heerlen, ... ) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nemen, pakken nemen: numme (Heerlen), pakken: pakke (Heerlen) nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)] III-1-2
nerf van de weide graslaag: [gras]lǭx (Heerlen) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: WBD/WLD  nèrf (Heerlen) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nerfkant nerfkant: nɛrfkant (Heerlen) De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a] II-10
nest nest: nes (Heerlen), nester (Heerlen) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: WBD/WLD  nés (Heerlen) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2