18257 |
onderhemd |
hemd:
ee reen hämme (Q113p Heerlen),
ee schoen hämme (Q113p Heerlen),
hämme (Q113p Heerlen),
hèmme (Q113p Heerlen),
Zie ook hemme.
humme (Q113p Heerlen),
Zie ook humme.
hemme (Q113p Heerlen),
stubje:
štypkǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
zweethemdje:
šwēthęmkǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Winterslag, Waterschei])
|
1. hemd || hemd [SGV (1914)] || Het hemd dat onder het flanellen mijnhemd wordt gedragen. Volgens de invuller uit Q 202 mocht dit hemd op de Oranje-Nassaumijnen I, III en IV niet uitgetrokken worden. [N 95, 60 add.] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
II-5, III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderkleed:
óngerkleed (Q113p Heerlen),
onderrok:
oongerrok (Q113p Heerlen)
|
onderjurk || onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28270 |
onderkabel |
onderkabel:
oŋǝrkābǝl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Julia]),
slodderzeel:
šlodǝrzēl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
šlǫdǝrzēl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
De kabel die aan de onderzijde van de liftkooien is bevestigd en tot doel heeft evenwicht te scheppen tussen de bovenkabels van beide kooien. De onderkabel is meestal plat van vorm. [N 95, 95; monogr.]
II-5
|
25492 |
onderkant van het brood |
onderkant:
%%meervoud%%
oŋǝrkantǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 29, 54b; monogr.]
II-1
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
heupel (Q113p Heerlen),
hø̄pəl (Q113p Heerlen),
høͅi̯pəl (Q113p Heerlen),
peluw:
poele (Q113p Heerlen),
poole (Q113p Heerlen),
poule (Q113p Heerlen)
|
hoofdpeluw || peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ongelip (Q113p Heerlen),
onger lip (Q113p Heerlen),
ongerlip (Q113p Heerlen),
onderste lip:
ungesjte lip (Q113p Heerlen)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29064 |
ondermouw |
ondermouw:
ōŋǝrmōw (Q113p Heerlen)
|
Gedeelte van een tweedelige mouw dat zit aan de kant van het lichaam. Verschillende informanten noemen de ondermouw het onderste gedeelte van de mouw (L 282, Q 99*) of het gedeelte van de mouw onder de oksel (L 265, L 298a, L 299). Zie afb. 49. [N 62, 34c; MW]
II-7
|
18421 |
ondermouw [wld ii.7, p.84-85] |
ondermouw:
ōngermōw (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt U de ondermouw (oksel?). Wat bedoelt U daarmee? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
25509 |
onderoven |
onder gen oven:
oŋǝr gǝn oavǝ (Q113p Heerlen)
|
De ruimte beneden in de oven. Deze onder-oven heeft zowel in het bakhuis als in de bakkerij verschillende gebruiksmogelijkheden. De as wordt erin geborgen en eventueel wordt het hout erin gedroogd. Soms functioneert deze ruimte als rijsplaats voor het brood. Aardappelen kunnen erin bewaard worden evenals rapen, wortelen en bieten. Zelfs broedgrage hennen worden erin opgesloten (Weyns 68). De informant van Q 97 vermeldt nog de functie van "weegplaats voor fruit" voor deze onveroven, waarvan de informant uit L 269a zegt dat die zes vierkante meter groot is. Zie afb. 10. [N 29, 5a; N 29, 5b; monogr.]
II-1
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
óngerrók (Q113p Heerlen),
piszieltje:
onderste vrouwenrok WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke.
pizielke (Q113p Heerlen),
schoot:
WNT: schoot (I), 1. Onder den ogrdel of onder hetmiddel eenigszins ruim afhangend deel van een kleedingstuk [...]; 7. Vrouwenrok die bij een jak behoort en daarmee de bovenkleeding uitmaakt.
schōt (Q113p Heerlen)
|
onderrok || onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)] || rok [SGV (1914)]
III-1-3
|