e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onfatsoenlijk onfatsoenlijk: ónfatsünlig (Heerlen), ónfatsünlik (Heerlen), ónfàtsŭŭnlich (Heerlen), vies: vīēs (Heerlen) immoreel || in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
ongaar stuk deeg riem: rēm (Heerlen), ziel: zīǝl (Heerlen) Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.] II-1
ongebluste kalk kluitkalk: klȳtkalǝk (Heerlen), ongebluste kalk: ongǝbløštǝ kalǝk (Heerlen) Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.] II-9
ongedierte, algemeen ongedierte: afwijkend van Veldeke o = korte oo-klank  ōngedeerte (Heerlen), ongesiefer: ongesiefer (Heerlen), afwijkend van Veldeke o = korte oo-klank  ōngesíefer (Heerlen), ongesieferte: ongecieferte (Heerlen) gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || ongedierte || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)] III-4-2
ongehoorzame jongen bengel: bèngəl (Heerlen), rekel: rêêkəl (Heerlen) een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)] III-1-4
ongehuwd samenleven bijeen liggen: beejəneeliGGə (Heerlen), hokken: hókkə (Heerlen) samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)] III-2-2
ongelijke zoom ongelijke zoom: ōngǝlikǝ zōm (Heerlen) Zoom die ongelijk hangt. [N 62, 77] II-7
ongeluk ongeluk: óngəlök (Heerlen) Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)] III-1-2
ongelukkige arme hals: èrmə-hāōs (Heerlen), arme schelm: èrmə-sjèlləm (Heerlen), stakker: sjtàkkər (Heerlen) iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)] III-1-4
ongeordende hoeveelheid, chaos hoddelskraam: (boel = boetiek).  hoddelskroam (Heerlen), kraam: kròəm (Heerlen), rommel: rómməl (Heerlen), verwarde kraam: vərwárdə-kròəm (Heerlen), warboel: wàrboel (Heerlen), wirwar: wĭĕrwàr (Heerlen), zooi: zooj (Heerlen) boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)] III-4-4