27856 |
ontsteker |
slaghoedje:
šlāxhø̄tjǝ (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Apparaat waarmee de ontploffing van springstof op gang kan worden gebracht. Het slagpijpje is een koperen buisje van 6.5 mm diameter en 4 cm lang, dat een kleine hoeveelheid ontstekingspoeder bevat. Hierin liggen twee electrische draden tegenover elkaar. Zij zijn verbonden door een kleine brug uit zeer dunne platinadraad die begint te gloeien zodra de stroom er doorloopt (Defoin pag. 141). [N 95, 411; monogr.; Vwo 212; Vwo 564]
II-5
|
18040 |
ontsteking |
aan het zweren:
áán-ət-sjwêêrə (Q113p Heerlen),
entz?ndung (du.):
óntsunding (Q113p Heerlen),
ontsteking:
ontsjtêêking (Q113p Heerlen)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27855 |
ontstekingspatroon |
patroon:
patroǝn (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
slagpatroon:
šlāxpatroǝn (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Patroon die voorzien is van een ontsteker. [N 95, 411; monogr.; Vwo 5; Vwo 220; Vwo 464; Vwo 708]
II-5
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
bûûrə (Q113p Heerlen),
innen:
innə (Q113p Heerlen)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
28663 |
ontzegelen |
ontzegelen:
ontzīgǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Het verwijderen van de wasdeksels die de honingcellen bedekken. Voordat de raten in de slinger gaan, moeten ze ontzegeld worden. Men heeft hiervoor een ontzegelmes of een ontzegelvork, soms werkt men, enigszins primitief, met een gewone eetvork. De techniek van het ontzegelen is uiterst eenvoudig. Het raam wordt bij de oren vastgehouden. Het steunt met een punt op een over de ontzegelbak gelegd plankje. Het mes wordt dan langs de latten gehaald waardoor de wasdeksels in een bak vallen. [N 63, 124a; Ge 37, 169; monogr.]
II-6
|
28679 |
ontzegelmes |
ontzegelmes:
ontzīgǝlmɛts (Q113p Heerlen)
|
Bepaald soort mes waarmee men de wasdeksels of zegels van de raten haalt, voordat men gaat slingeren. Een door electriciteit of stoom voortdurend op temperatuur gehouden ontzegelmes voldoet het beste. [N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 170; monogr.]
II-6
|
28680 |
ontzegelvork |
ontzegelvork:
ontzīgǝlvǫrk (Q113p Heerlen)
|
Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.]
II-6
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
óntzieë (Q113p Heerlen),
óntzîê (Q113p Heerlen),
schonen:
sjuëne (Q113p Heerlen),
sparen:
sjpáárə (Q113p Heerlen)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)] || ontzien
III-1-4
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
slap op de benen:
schlap ôp de bee (Q113p Heerlen),
sporrig:
sporrig (Q113p Heerlen)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28071 |
onverantwoord kolen delven |
ruppen/roppen:
rupǝ (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Steenkool wegnemen op een plaats waar dit niet mag, of op onoordeelkundige wijze. Vooral het onverantwoordelijke aspect van het "ruppen/roppen" wordt door een aantal zegslieden benadrukt. Zo schrijft een respondent uit Q 113 dat men op de vier Oranje-Nassaumijnen met deze term bedoelde het weghalen van de kool achter de stijlen zonder ondersteuningen te plaatsen, terwijl een invuller uit Q 121 daar nog aan toevoegt dat dit op de Domaniale mijn gebeurde wanneer er te weinig wagens geproduceerd waren. [N 95A, 2; monogr.; N 95, 510]
II-5
|