e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regenbuitje beetje regen: ee bietje reège (Heerlen), schuiltje: schuulke (Heerlen) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: reègene (Heerlen), reëgene (Heerlen), reëne (Heerlen), réëgene (Heerlen) regenen || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
regenjas regenjas: reënjas (Heerlen), réēgejas (Heerlen), regenmantel: réēgemantel (Heerlen) damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3
regenpijpen regenpijpen: réegepiepe (Heerlen) regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)] III-1-3
regenwater hemelwater: ⁄t hieëmelwater (Heerlen), ⁄t reëgewater (Heerlen), ⁄t reënwater (Heerlen) regenwater III-4-4
regenwolk regenwolk: de reëgewólk (Heerlen), de reënwólk (Heerlen) regenwolk III-4-4
regenwolkje waterwolkje: waterwölkschke (Heerlen) regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenworm pier: afwijkend van Veldeke  pier (Heerlen, ... ), piering: pering (Heerlen, ... ), piering (Heerlen), pirring (Heerlen, ... ), afwijkend van Veldeke  piering (Heerlen, ... ), regenworm: rägeworm (Heerlen, ... ), afwijkend van Veldeke  réëgewōrm (Heerlen), worm: worm (Heerlen), afwijkend van Veldeke korte oo-klank  wōrm (Heerlen, ... ) pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] || worm, alg. III-4-2
reiken naar reiken naar: mit de heng noa get reeke (Heerlen), reeke (Heerlen), (moeilijk leesbaar)  gel rèèke (Heerlen) reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
reinigingsvlucht reinigingsvlucht: rēnǝgeŋsvløx (Heerlen) Vlucht die de bijen ondernemen om de uitwerpselen uit hun lichaam te verwijderen. In de winter hopen zich de onverteerbare resten van het voedsel op in de endeldarm. Wanneer de grens van het zich ophopen is bereikt, dan moeten de bijen zich ontlasten. Zodra de temperatuur na de winter voor het eerst weer 8 à 10 oC is geworden, vliegen de bijen uit om zich van het opgespaarde vuil te ontdoen. [N 63, 56a; Ge 37, 195] II-6