e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schelden, schimpen foeteren: foetere (Heerlen), razen: roaze (Heerlen), schampen: sjámpə (Heerlen), schelden: schäle (Heerlen), sjelle (Heerlen), schobben: schoebbe (Heerlen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] III-1-4
schelm glaue, een -: gəlujjə (Heerlen), schelm: schelm (Heerlen), sjelm (Heerlen), schind-aas: sjinnòəs (Heerlen), witzige (du.), een -: wĭĕtsiggə (Heerlen) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm [DC 11] III-1-4
schelvis schelvis: Verklw. sjelvusjke  sjelvusj (Heerlen) schelvis III-2-3
schemeren schemeren: sjîênərə (Heerlen), = in de schaduw (schieëmer = schaduw) gaan zitten; ook schieëm = schaduw.  schieëmere (Heerlen) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: schiemere (Heerlen), t schieëmert mich vuur de ooge (Heerlen) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemering: schiemering (Heerlen), schieëmering (Heerlen), tussen licht en donker: tussche leeg en donkel (Heerlen) schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel dijbeen: dēi̯bē (Heerlen), schenkel: schinkel (Heerlen), soepenknook: soepeknaok (Heerlen) Bovenbeen boven de knie. Zie afbeelding 2.39. [N 8, 32.8, 32.9, 32.10 en 32.11] || schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] I-9, III-2-3
schenkel, formeel boogschenkel: bǭǝxšeŋkǝl (Heerlen), formeel: formēl (Heerlen) Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.] II-9
schenkkan bierkaraf: beerkräfke (Heerlen), bierkaraf (Heerlen), kan: kan (Heerlen), karaf: karaf (Heerlen, ... ), kruik: krōēk (Heerlen), likeurkaraf: likeurkaraf (Heerlen), melkkaraf: milkskräfke (Heerlen), schnaps-karafje: sjnabskräfke (Heerlen), waterkarafje: waterkräfke (Heerlen) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schepkorf schepkorf: sxøpkø̜rf (Heerlen), stootkorf: štuǝtkø̜rf (Heerlen) Klein, breed korfje zonder vlieggat waarmee men de zwerm vangt. In de kop is meestal een stalen ring of een touwtje bevestigd waar de duim door gestoken kan worden en waarmee het korfje eventueel aan een tak gehangen kan worden. [N 63, 84b; N 63, 3g; N 63, 2b; monogr.] II-6