e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijl waarmee men het slachtvee klooft bijl: bēǝjǝlǝ (Heerlen) Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.] II-1
bijl waarmee men het vlees in kleine stukjes hakt hakbijl: hakbēǝjǝlǝ (Heerlen) Bedoeld zijn de kleine stukjes die in de worst worden verwerkt etc. De mes-opgaven binnen dit lemma duiden op een soort hakmes. [N 28, 115; N 28, 49] II-1
bijleggen bijlappen: beejlappe (Heerlen), lappen: lappe (Heerlen) Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)] III-3-2
bijweg bijweg: beejwech (Heerlen) een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)] III-3-1
bikbijltje kaphamer: kaphāmǝr (Heerlen) Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c] II-9
bikkel(s) dikkel: tīGəl (Heerlen), Mv. tieggele (expl. gg).  tiekkel (Heerlen) Bikkels. || De beentjes. [N R (1968)] III-3-2
bikkelen dikkelen: tīGələ (Heerlen), prikken: prikke (Heerlen) Bikkelen. || Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] III-3-2
bil bats: bats (Heerlen, ... ), zitbeen: zet˱bē (Heerlen) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9, III-1-1
biljartbal biljartbol: biljartbol (Heerlen) Biljartbal. III-3-2
biljartstok biljartkul: biljartkül (Heerlen) Keu. III-3-2