e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spanlat van de spanzaag spanstek: španštɛk (Heerlen) Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.] II-12
spanstokje trekpaal: trɛkpǭl (Heerlen), vregel: vrēgǝl (Heerlen) Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65] I-8
spantouw van de spanzaag spankoord: špankǫat (Heerlen) Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.] II-12
spar spar: WBD/WLD  sjpàr (Heerlen) De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)] III-4-3
sparen potten: pòttə (Heerlen), sparen: sjpáárə (Heerlen) bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] III-3-1
spat spat: špat (Heerlen) Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9
spatader spatader: sjpàtòər (Heerlen) Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] III-1-2
spatten spatten: sjpáttə (Heerlen), špatǝ (Heerlen), sprietsen: sjprĭĕtsə (Heerlen), springen: sjprīngə (Heerlen) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] || Verf uit laten spatten door met de kwast tegen de linkerhand of tegen een klophout te slaan. Spatwerk wordt onder meer toegepast om pleisterwerk te verlevendigen. [N 67, 79] II-9, III-4-4
speciebord voegplaat: vōxplāt (Heerlen) Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.] II-9
speculaas printenman: Verklw. printemenke  printeman (Heerlen), speculaas: schpekelaas (Heerlen), sjpikkelaas (Heerlen) speculaas [N 29 (1967)] || speculaaspop III-2-3