e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bioscoop bioscoop: Karte 240.  bioscoop (Heerlen), cinema: sinəmā (Heerlen), Karte 240.  cinema (Heerlen), film: Karte 240.  film (Heerlen), kinema: Zie ook: kino.  kinema (Heerlen), kino (du.): Karte 240.  Kino m. (Heerlen), Zie ook: kinema.  kino (Heerlen) (Ich gehe ins) Kino. || Cinema. || Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)] III-3-2
bisschopskorf bisschopskorf: bišofskø̜rf (Heerlen) Mandkorf met een spitse kop. De bisschopskorf of bisschopsmuts is een ander model korf dan de zwanehals. Bij de bisschopskorf loopt het bunt niet door tot boven de top van de korf zoals dat wel het geval is bij de zwanehals. Het inregenen wordt bij de bisschopskorf verhinderd door een strooien kraag die aan de top met een houten spijl is vastgemaakt (Gelens 1963, pag. 51). De bisschopskorf is een zeer oude bijenwoning. Een model hiervan werd onder andere gevonden bij opgravingen in Wijk bij Duurstede (Dorestad). [N 63, 3b; N 63, 3e; N 63, 3g] II-6
bit stang: štaŋ (Heerlen) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bitringen ringen: reŋ (Heerlen) De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44] I-10
bits frech (du.): vrèch (Heerlen, ... ), onvriendelijk: ónvruntəlich (Heerlen, ... ), scherp: sjèèrp (Heerlen, ... ) vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)] III-1-4, III-3-1
bitter bitter: bitter (Heerlen) bitter III-2-3
bivakmuts bivakmuts: bivakmutsch (Heerlen) bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)] III-1-3
blaar blaar: blòər (Heerlen), blǫar (Heerlen) Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] || Bolvormige verhevenheid in het schilderwerk. Blaren treden vooral op wanneer het oppervlak van het te schilderen voorwerp niet goed droog is of wanneer er geen goede hechting van de verflaag aan het materiaal heeft plaatsgehad. [N 67, 69b; monogr.] II-9, III-1-2
blaas van een geslacht varken blaas: blǭs (Heerlen) De blaas van het varken wordt voor verschillende doeleinden gebruikt volgens de respondenten. Men smeert er werkschoenen mee in of de houtzaag. Als heelmiddel wordt hij op een gekneusde plek gelegd. Men vangt er vogels mee of men doet er bloedworst in; zelfs brandewijn wordt ermee gesmokkeld. Hij kan functioneren als ijszak voor een zieke of als afsluiting voor levensmiddelen. Vaak dient de gedroogde blaas als tabakszak of geldzak. Opgeblazen en gedroogd is hij een voetbal voor de jeugd. Men maakt er kunstdarmen van en heel bekend is het gebruik ervan bij het Carnaval als "foekespot" of "rommelspot". Kan men er echt niets mee doen, dan wordt ie weggesmeten. [N 28, 73; N 28, 74; monogr.] II-1
blaasbalgklep blaasbalgklep: blǫas˱balǝkklɛp (Heerlen), uitlaatklep: ūtlǫatklɛp (Heerlen) In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15] II-11