e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloem (alg.) bloem: blom (Heerlen), blomə (Heerlen), blòmme mv (Heerlen), mv. blómme, bloome  blòm (Heerlen), mv.; verkl.w.: blomme; blumke  blom (Heerlen), bloemetje: blumke (Heerlen, ... ) bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND] III-4-3
bloem mengen mengelen: meŋǝlǝ (Heerlen), mengen: meŋǝ (Heerlen) De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38) II-1
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels zuivere bloem: zȳvǝrǝ blom (Heerlen) Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a] II-1
bloembol bloemenbol: WBD/WLD  blómməbōl (Heerlen) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloementuin tuin: toen (Heerlen) [Willems (1885)] I-7
bloemknop knop: WBD/WLD  knóp (Heerlen) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemkool bloemkool: blom keuël (Heerlen), blomkoel (Heerlen), blōmkoehl (Heerlen) bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
bloemton ton: ton (Heerlen) De ton waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17] II-1
bloesem bloei: bleuj (Heerlen), miem: bloesem van sommige bomen  miem (Heerlen), mv.; verkl.w.: mieme; miemke  miem (Heerlen) bloesem (van sommige bomen) I-7
blok voor aambeeld of klein gereedschap ambossblok: [amboss]blǫk (Heerlen) Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.] II-11