e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
van boven naar beneden kool delven afwerken: āfwerkǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), van boven naar onden afbouwen: van boavǝ noa oŋǝ āfbǫwǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), van boven naar onden uitkolen: van boavǝ noa oŋǝ ūtkoalǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Julia]), van bovenaf werken: va bǭvǝnāf werkǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]) Doorgaans geeft men de voorkeur aan het werken van onder naar boven in een koollaag, omdat dan o.a. het scheppen van de kolen het gemakkelijkst is. Alleen wanneer men daardoor gunstiger ten opzichte van de splijtvlakken komt te zitten of wanneer de helling van de koollaag groter is dan 25 graden, zal men in dalende richting of van boven naar beneden werken (Driessen pag. 158). Dit gebeurt ook, volgens de informant van Q 113, als de laag zeer dik is. [N 95, 520] II-5
van een glijbaan glijden roetsjen: /  roetsche (Heerlen) glijden [SND (2006)] III-3-2
van katoen geven al geven: ál-gêêvə (Heerlen) alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] III-1-4
van veren wisselen muiten: mūtǝ (Heerlen), ruien: rø̜i̯ǝ (Heerlen), ruizelen: rȳzǝlǝ (Heerlen) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
van zijn plaats rollen uitrollen: ūtroͅlə (Heerlen) Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)] III-3-2
vangen vangen: vaange (Heerlen), vange (Heerlen), vángə (Heerlen) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2
vanger bij krijgertje spelen hem (zijn): dēͅ əm es (Heerlen), tikker: tekər (Heerlen) De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2
vangtangetje pincet: pincet (Heerlen) Gereedschap dat men gebruikt bij het vangen en vasthouden van een koningin. De informanten van L 289, L 333, L 414 en L 215a vermelden dat ze dit steeds met de vingers doen. [N 63, 101; monogr.] II-6
vangwerk vangklauwen: vanklǫwǝ (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]) Inrichting aan de liftkooi die dient om bij kabelbreuk het neerstorten van de kooi te verhinderen. [N 95, 91; monogr.] II-5
vanzelfsprekend zeker: zîêkər (Heerlen) vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)] III-1-4