e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlinder pepel: piejpel (Heerlen), piepel (Heerlen, ... ), pieëpel (Heerlen), of pieper  péèpel (Heerlen), peper: piejper (Heerlen, ... ), piəpər (Heerlen), pīēper (Heerlen), of piepel  péèper (Heerlen), vlinder: vlīndər (Heerlen) vlinder [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlinderdasje nondejuke: Zie ook miepmop.  nóndejüke (Heerlen), strikje: schtrikschke (Heerlen) vlinderdas || vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) foeket: foekket (Heerlen), vlo: vloe (Heerlen), vlooe (Heerlen), afwijkend van Veldeke  vloeë (Heerlen) vlo || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vlun: afwijkend van Veldeke  vluuë (Heerlen), ook het werkw.  vlüe (Heerlen) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien [SGV (1914)] III-4-2
vloed, hoogtij hoogwater: hôech wáátər (Heerlen) vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)] III-4-4
vloeibaar varkensvoer brijtsel: bręǝtsǝl (Heerlen) [N 76, 38; N 76, 39; monogr.] I-12
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg water: water (Heerlen) Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b] II-1
vloek vloek: vlook (Heerlen) een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] III-3-1
vloeken godveren: gótvərə (Heerlen), vloeken: vlooke (Heerlen), vlookə (Heerlen) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)] III-3-1
vloer gebeun: gǝbøn (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), gebinte/gebint: gǝbøn (Heerlen), het liggende: het liggende (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ǝt leqǝndǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), vloer: vlūr (Heerlen), zool: zoal (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]) De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834] || Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-5, II-9