e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bros, breekbaar bros: bròs (Heerlen), gebreeklig: gebree͂klig (Heerlen), sprok: schprok (Heerlen), sjprók (Heerlen) bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)] III-4-4
brouwen brouwen: brōwǝ (Heerlen), brǫwǝ (Heerlen) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: brø̄jǝr (Heerlen), brø̜̄jǝr (Heerlen) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: bruk (Heerlen), brək (Heerlen) brug [RND], [SGV (1914)] III-3-1
bruid bruid: broed (Heerlen, ... ), broet (Heerlen), brōēt (Heerlen) bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruidegom bruidegom: broedegom (Heerlen, ... ), brōēdəgom (Heerlen), brudegom (Heerlen), brudigam (Heerlen), brüdegòm (Heerlen) bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruidje in de processie bronkbruidje: e bronkbruudje (Heerlen), bruidje: bruudje (Heerlen, ... ), e bruudje (Heerlen, ... ), e brūūdje (Heerlen), ee brüdje (Heerlen) Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] III-3-3
bruidsjapon bruidskleed: broedskleed (Heerlen, ... ) bruidsjapon || trouwjapon, trouwjurk III-2-2
bruidspaar bruidspaar: broedspaar (Heerlen) bruidspaar III-2-2
bruidsvlucht bruidsvlucht: bruǝtsvløx (Heerlen) Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44] II-6