21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) hangen:
hángə (Q113p Heerlen),
(blijven) plekken:
plèkkə (Q113p Heerlen),
breuzelen:
vgl. Heerlen Wb. (pag. 294): breuzele, bazelen [zie ook: bazele].
breuzələ (Q113p Heerlen),
kleven:
klêêvə (Q113p Heerlen)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
dat hat gein wäd (Q113p Heerlen),
dat hat gein wärde (Q113p Heerlen)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
keuren:
kūūrə (Q113p Heerlen)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
erges teege boetse (Q113p Heerlen),
urges tègenaa boetse (Q113p Heerlen)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
flinke knoken:
flinke kneuëk (Q113p Heerlen),
flinke stompels:
flinke schtumpele (Q113p Heerlen)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22494 |
(overige) kaartspelen |
bollen:
[cf. http://members.lycos.nl/puzzel/bollen.html]
bolle (Q113p Heerlen),
duizend-en-een:
doezent-en-ee (Q113p Heerlen),
mouselen:
[< mise-mouse? cf. http://home.hetnet.nl/~svmarken/Diversen/Mise-mousen.htm]
maowsjele (Q113p Heerlen),
skaten:
[< skaat]
skaate (Q113p Heerlen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
deupdook (Q113p Heerlen),
deupkleed (Q113p Heerlen),
deupmutschke (Q113p Heerlen),
néävelbendje (Q113p Heerlen),
troerschluier (Q113p Heerlen),
zeeverlepke (Q113p Heerlen),
Later "luier".
<luier> (Q113p Heerlen),
kingsdook (Q113p Heerlen)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
namensdag:
namesdaag (Q113p Heerlen),
Eigl. de kalenderdag van den Heilige, wiens naam men ten doopnaam ontvangen heeft. Men viert reeds den avond tevoren. Geboortedagen viert men hier niet en deze raken licht in het vergeetboek.
namestág (Q113p Heerlen),
namensdagfeest:
nāməsdāxfeͅs (Q113p Heerlen)
|
Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamfeest. || Verjaardag.
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
carrick (fr.):
kariek (Q113p Heerlen),
falie:
falje (Q113p Heerlen),
voile (fr.):
voor het gezicht
voal (Q113p Heerlen),
voorsluier:
voor hoofd en rug
voerschluijer (Q113p Heerlen)
|
falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|