e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) hangen: hángə (Heerlen), (blijven) plekken: plèkkə (Heerlen), breuzelen: vgl. Heerlen Wb. (pag. 294): breuzele, bazelen [zie ook: bazele].  breuzələ (Heerlen), kleven: klêêvə (Heerlen) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(geen) waarde (geen) waarde: dat hat gein wäd (Heerlen), dat hat gein wärde (Heerlen) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(iets) bevinden keuren: kūūrə (Heerlen) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Heerlen, ... ), erges teege boetse (Heerlen), urges tègenaa boetse (Heerlen) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen flinke knoken: flinke kneuëk (Heerlen), flinke stompels: flinke schtumpele (Heerlen) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(overige) kaartspelen bollen: [cf. http://members.lycos.nl/puzzel/bollen.html]  bolle (Heerlen), duizend-en-een: doezent-en-ee (Heerlen), mouselen: [< mise-mouse? cf. http://home.hetnet.nl/~svmarken/Diversen/Mise-mousen.htm]  maowsjele (Heerlen), skaten: [< skaat]  skaate (Heerlen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Heerlen, ... ) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-&gt; [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: deupdook (Heerlen), deupkleed (Heerlen), deupmutschke (Heerlen), néävelbendje (Heerlen), troerschluier (Heerlen), zeeverlepke (Heerlen), Later "luier".  <luier> (Heerlen), kingsdook (Heerlen) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> namensdag: namesdaag (Heerlen), Eigl. de kalenderdag van den Heilige, wiens naam men ten doopnaam ontvangen heeft. Men viert reeds den avond tevoren. Geboortedagen viert men hier niet en deze raken licht in het vergeetboek.  namestág (Heerlen), namensdagfeest: nāməsdāxfeͅs (Heerlen) Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamfeest. || Verjaardag. III-3-2
[falie] carrick (fr.): kariek (Heerlen), falie: falje (Heerlen), voile (fr.): voor het gezicht  voal (Heerlen), voorsluier: voor hoofd en rug  voerschluijer (Heerlen) falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3