28463 |
darrenraat aanbouwen |
grof werk aanzetten:
groǝf węrk āzętǝ (Q113p Heerlen)
|
Het aanzetten van darrenraten of darrenbroed. Tegenover het fijn werk van de werkbijenraat staat het grof werk van de darrenraat. Tegen het zwermen en na het bouwen van de werkbijenraat worden de darrenraten aangebouwd. De raten staan dan stomp. [N 63, 16e]
II-6
|
33824 |
dartel |
speels:
špīǝls (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
23168 |
darts |
pikvogelen:
pikvoeëgele (Q113p Heerlen)
|
Darten.
III-3-2
|
18250 |
das, sjaal |
bouffant (fr.):
gebreide. [Van Dale: bouffante (Fr.), lange gebreide wollen das]
poeffant (Q113p Heerlen),
doek:
dook (Q113p Heerlen),
halsplag:
hoasplak (Q113p Heerlen),
halssjaal:
#NAME?
halsschaal (Q113p Heerlen),
sjaal:
sjal (Q113p Heerlen),
sjerp:
sjerp (Q113p Heerlen)
|
das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || sjaal || sjerp
III-1-3
|
30636 |
daskwast |
daskwast:
daskwas (Q113p Heerlen)
|
Zachte kwast, doorgaans van dassehaar vervaardigd, die wordt gebruikt om kwaststrepen in pas aangebrachte verf weg te werken. [N 67, 33a]
II-9
|
25117 |
dauw |
dauw:
daauw (Q113p Heerlen),
dauw (Q113p Heerlen)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33519 |
dauw op vruchten |
gaam:
WBD/WLD
gààm (Q113p Heerlen)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|
22521 |
dauwtrappen |
dauwtreden:
dōͅwtrēͅnə (Q113p Heerlen)
|
Het volksgebruik om op hemelvaartsdag (maar ook op de 2e pinksterdag of de eerste zondag in mei) vroeg naar buiten te gaan en zich daar te ontspannen [dauwtrappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32891 |
daverwaat |
daverwaats:
dāvǝrwāts (Q113p Heerlen)
|
Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.]
I-3
|
18898 |
de baas spelen |
beherrschen (du.):
bəhèrsjə (Q113p Heerlen),
de baas spelen:
dər-bààs-sjpîêlə (Q113p Heerlen),
regeren:
rəgeerə (Q113p Heerlen)
|
de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|