e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
darrenraat aanbouwen grof werk aanzetten: groǝf węrk āzętǝ (Heerlen) Het aanzetten van darrenraten of darrenbroed. Tegenover het fijn werk van de werkbijenraat staat het grof werk van de darrenraat. Tegen het zwermen en na het bouwen van de werkbijenraat worden de darrenraten aangebouwd. De raten staan dan stomp. [N 63, 16e] II-6
dartel speels: špīǝls (Heerlen) Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g] I-9
darts pikvogelen: pikvoeëgele (Heerlen) Darten. III-3-2
das, sjaal bouffant (fr.): gebreide. [Van Dale: bouffante (Fr.), lange gebreide wollen das]  poeffant (Heerlen), doek: dook (Heerlen), halsplag: hoasplak (Heerlen), halssjaal: #NAME?  halsschaal (Heerlen), sjaal: sjal (Heerlen), sjerp: sjerp (Heerlen) das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || sjaal || sjerp III-1-3
daskwast daskwast: daskwas (Heerlen) Zachte kwast, doorgaans van dassehaar vervaardigd, die wordt gebruikt om kwaststrepen in pas aangebrachte verf weg te werken. [N 67, 33a] II-9
dauw dauw: daauw (Heerlen), dauw (Heerlen) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
dauw op vruchten gaam: WBD/WLD  gààm (Heerlen) Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)] I-7
dauwtrappen dauwtreden: dōͅwtrēͅnə (Heerlen) Het volksgebruik om op hemelvaartsdag (maar ook op de 2e pinksterdag of de eerste zondag in mei) vroeg naar buiten te gaan en zich daar te ontspannen [dauwtrappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
daverwaat daverwaats: dāvǝrwāts (Heerlen) Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.] I-3
de baas spelen beherrschen (du.): bəhèrsjə (Heerlen), de baas spelen: dər-bààs-sjpîêlə (Heerlen), regeren: rəgeerə (Heerlen) de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)] III-1-4